Inleiding

In de wereldwijde kerk wordt vaak heel verschillend gedacht over de verhouding met Israël. Graag willen wij met dit artikel verkondigen hoe wij als Evangelische Kerk Bourgoyen aankijken tegen de plaats van het volk Israël in Gods heilsplan. De onderstaande tekst is gebaseerd op een verklaring van het Evangelisch Werkverband binnen de Protestantse Kerk Nederland en op een brochure van de Evangelische Gemeente Jozua. Beiden hebben ons de toestemming gegeven om hun verwoording te gebruiken als basis voor deze tekst.

Jezus de Koning van de Joden

De Messias, de Redder en Verlosser van deze wereld, Jezus Christus, is geboren uit het Joodse volk.[1] Het hele Oude Testament getuigt van Gods eeuwigdurend verbond met het volk Israël.[2] In het Nieuwe Testament gaat dit gewoon door. Als de engel Gabriël verschijnt aan Maria zegt hij over de Messias dat Hij zal zitten op de troon van Zijn vader David en dat Hij voor eeuwig koning zal zijn over Jakob (Israël).[3] Nathanaël zegt bij zijn roeping: “U bent de Koning van Israël!” en Jezus ontkende zijn conclusie niet.[4]

Na de opstanding van Jezus vragen Zijn discipelen wanneer Hij het koninkrijk voor Israël herstellen zal. Als er ooit gelegenheid geweest was om duidelijk te maken dat voortaan de gemeente van Jezus Christus de plaats van het volk Israël ingenomen heeft en dat de oudtestamentische beloften aan het volk Israël afgedaan hebben en voortaan toegepast moeten worden op de gemeente, is het hier wel. Kortom, hier had Jezus de eeuwen later ontwikkelde “vervangingsleer” kunnen introduceren, maar Hij deed dit niet. Het enige dat de Here Jezus hierover zei, is dat de tijd van het herstel van het koninkrijk voor Israël hen niet aangaat.[5]

De naam “Koning van de Joden” geeft duidelijk aan wat de roeping en taak is van Jezus als Messias. Hij zal Zijn volk redden van hun zonden[6] en verlossen van hun vijanden zodat zij in alle vrijheid God kunnen dienen. Hij zal de luister van Israël herstellen en Zijn volk terugbrengen naar het land van de belofte waar ze hun God weer zullen dienen.[7] Jezus is dan wel de Redder voor de volken en de Verlosser van de wereld, maar Hij is toch ook vooral de Koning van Israël. Als je dat niet erkent, doe je Hem en het volk Israël tekort.

Het verbond met Abraham

De oorsprong van het volk Israël ligt in de roeping van Abram die gehoor gaf aan God om de stad Ur te verlaten en zich te vestigen in het land Kanaän.[8] Daar in Kanaän sloot God een eeuwigdurend verbond met Abraham.[9] Dit verbond werd bevestigd aan zijn nakomelingen Izaäk, Jakob en de latere kinderen van Israël. God beloofde dat Israël tot een groot volk zal worden en dat het land Kanaän (het latere Israël) aan hen gegeven zal worden.[10] God heeft beloofd dat Hij het land Kanaän aan hen zal geven tot een “eeuwig” bezit.[11] God heeft ook gezegd dat zij die Israël zegenen zelf gezegend zullen worden, maar dat zij die Israël vervloeken zelf vervloekt zullen worden.[12]

God gaf dáár al aan dat door het nageslacht van Abram alle volken op de aarde gezegend zullen worden.[13] Nergens in de Bijbel komt God terug op deze beloften, integendeel, deze worden versterkt en bevestigd door de profeten uit latere tijden, bijvoorbeeld door de profeet Zacharia. Hij zegt over Israël: “Want wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan”.[14] Maar  ook  profeten  zoals  Daniël en Johannes geven Israël en Jeruzalem een centrale plaats in Gods beloften van herstel en zegen voor deze wereld. Hij zal ze op Zijn tijd waar maken. God geeft het volk Israël de opdracht daar naar uit te blijven zien.[15] Tot die tijd is het de roeping van Israël om Gods heerlijkheid uit te stralen en Zijn heil bekend te maken. Gods aanwezigheid voor Zijn volk en Zijn zegen kunnen alleen doorgaan als het volk God blijft dienen en bereid is zich te houden aan Zijn wetten en voorschriften.[16] Dat het volk vaak ongehoorzaam is, verandert echter niets aan Gods beloften en het eeuwige verbond dat Hij ten aanzien van het Joodse volk en het land Israël gesloten heeft. Keer op keer voorzeggen de profeten dat God uiteindelijk zal ingrijpen en dat Hijzelf de vervulling van Zijn beloften veilig zal stellen.[17]

Met de komst van Jezus Christus werd het nieuwe verbond ingesteld. Vooruitziend naar het offer van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha, werd dit nieuwe verbond gesloten. Met Zijn discipelen aan het laatste avondmaal kondigt Hij de instelling van het nieuwe verbond aan. Het nieuwe van dat verbond is niet dat alle beloften van het voorafgaande verbond worden ingetrokken, maar dat ze allemaal verzekerd en bevestigd worden in het bloed van Christus en in de gave van de Heilige Geest; Gods beloften zijn blijvend.[18]

Het is een misvatting te denken dat het oude verbond alleen het verbond met Israël is en dat het nieuwe verbond gereserveerd is voor de gemeente. De gelovigen uit de volkeren zijn dan wel verbonden met de Middelaar van het nieuwe verbond, en genieten dus mee van de zegeningen hiervan, maar ook het nieuwe verbond is toch in de eerste plaats gesloten met Israël.[19] Meer specifiek is het nieuwe verbond gesloten met die Israëlieten die zich tot God (zullen) bekeren.

Gods beloften aan Israël blijven dan ook onder het nieuwe verbond van kracht. Het is dan ook onjuist het Oude Testament te zien als dat deel van Gods woord dat over Israël gaat en het Nieuwe Testament als dat wat gaat over de gemeente. Het Oude en Nieuwe Testament horen bij elkaar en vormen een eenheid. Alles wat Jezus zegt, en wat Paulus en de apostelen schrijven over Israël, is letterlijk zo bedoeld en zal ook zo gebeuren. Jezus maakt dit duidelijk met de woorden “Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.[20]

Gods trouw aan Israël is eeuwig

Het verbond van God met Israël is eeuwig. Jesaja zegt o.a.: “Want bergen mogen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en Mijn vredesverbond zal niet wankelen, zegt uw Ontfermer, de Here”.[21] Hoewel in de beginperiode direct na de opstanding veel Joden in Jezus geloven en zich aansluiten bij de gemeente van Christus, weigert het merendeel om in Hem de beloofde Messias te zien. Romeinen 9 en 11 gaan daar uitgebreid op in. Paulus spreekt over een verharding en concludeert dat de beloften aan het Joodse volk verder worden gedragen door dat deel van de Joden dat in Jezus Christus gelooft.

Tegelijk beklemtoont hij dat God de rest van Zijn volk niet verworpen heeft en Hij hen blijft liefhebben, omdat Hij de aartsvaders heeft uitgekozen. “Zij zijn weliswaar wat het evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen. Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.”[22] De genade die God schenkt, neemt Hij nooit terug, wanneer Hij iemand roept, maakt Hij dat niet ongedaan. De verwerping van Jezus door een deel van Israël is tijdelijk en heeft zelfs een functie in het heilsplan van God. Door hun verwerping is het heil bij de volken gekomen. Deze verwerping van Jezus is tijdelijk “tot de volheid van de volken is toegetreden en daarna zal de Verlosser uit Sion (= Jeruzalem) komen en de ongerechtigheden van Jakob (= het Joodse volk) wegnemen”.[23]

De gemeente is dus wel (tot op zekere hoogte) ontstaan omdat veel Joden Jezus als de Messias hebben verworpen, maar zij is niet in de plaats van het volk Israël gekomen. God heeft Zijn volk niet verstoten.[24]

Israël en de gemeente uit de volkeren

De eerste christengemeenten bestonden voornamelijk uit Joden die in Jezus geloofden. In het boek Handelingen zien we echter het wonder gebeuren dat de boodschap van het evangelie verder de wereld in gaat. Het heil blijkt ook voor de heidenen (= de niet-Joodse volken). Paulus wordt door Jezus geroepen om Zijn naam te brengen aan heidenen en koningen en de kinderen van Israël.[25]

Later schrijft Paulus aan de gemeente in Efeze dat de heidenen deel zijn geworden van Gods belofte.[26] Samen met de Joodse gelovigen mogen ze bij Jezus horen. Het is logisch dat in de loop der eeuwen het aantal christenen uit de heidenen groter geworden is dan het aantal christenen uit de Joden. Het deel van Israël dat Jezus niet als de Messias heeft herkend en erkend, bezorgde Paulus een “voortdurend hartzeer” want voor hen gelden in de eerste plaats de verbonden en de beloften.[27]

Tegen ons, christenen uit de heidenen zegt hij “Jullie zijn tegen je natuur in geënt en niet jullie dragen de wortel, maar de wortel draagt jullie”.[28] Ons past dus enige bescheidenheid. Hoewel de volkeren erbij komen, blijft Israël in een unieke positie. De bijzondere band die Israël al eeuwenlang met God heeft, die wordt niet opgeheven. Het “nieuwe” volk van God heeft de taak Israël jaloers te maken op het nieuwe leven met Christus.[29] Bovendien blijft het woord van kracht dat zegt dat God de volkeren die Israël verachten zal oordelen. [30]

Wij, als gemeente uit de volkeren, vormen samen met de Joden die in Jezus geloven, de gemeente van Christus. We zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het is en blijft onze roeping om in een nauwe relatie van liefde, respect en solidariteit met geheel Israël om te gaan. Het was, is, en blijft het volk van God, hoewel nú tijdelijk terzijde gesteld totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan.[31]

Wij zien het als de vervulling van oudtestamentische profetieën dat na de Tweede Wereldoorlog de staat Israël opnieuw is gesticht. Datzelfde geldt voor het feit dat jaarlijks nog steeds duizenden Joden terugkeren naar het land, dat God Zijn volk tot een eeuwige bezitting geschonken heeft. Het is ook verblijdend dat nú al veel Joden zich tot Christus bekeren. Bijbels gezien is dit de voorbode van de komst van Christus, de Messias.[32]

Tot slot

Als Evangelische Kerk Bourgoyen willen wij ons in onze houding tegenover het Joodse volk laten leiden door het Woord van God en willen we de beloften van God met betrekking tot Israël verkondigen. Wij geloven dat God Israël eens en voorgoed als Zijn volk heeft uitverkoren. Wij verwerpen dan ook elke vorm van vervangingstheologie die uitgaat van de gedachte dat de kerk de positie van het volk Israël heeft ingenomen.

Wij geloven in een blijvende verbondenheid van het volk Israël met het land dat aan Abraham en zijn nakomelingen is beloofd. Dit land is de plek die de Eeuwige God heeft uitgekozen om daar Zijn volk bijeen te brengen en in vrede te laten wonen.

Wij geloven dat God eens Zijn Koninkrijk zal oprichten. Binnen dit Koninkrijk zal het volk en het land Israël, alsook de stad Jeruzalem, een centrale positie innemen.[33]

Als Evangelische Kerk Bourgoyen verwerpen wij elke vorm van antisemitisme, en steunen wij Israël met gebed en getuigenis. Het Joodse volk heeft zijn God nodig; het merendeel van hen erkent Jezus nog niet als Koning en Messias en zal zich dan ook moeten bekeren.

De huidige staat Israël is een seculiere maatschappij en is met uitzondering van enkele kleine groepen orthodoxe Joden en Messias-belijdende Joden overwegend atheïstisch. Onze steun voor Israël betekent dan ook geenszins dat wij het in alles met het beleid van het volk eens zijn. Onze steun is vooral gegrond op hun uitverkiezing als volk van God. De huidige staat Israël heeft maar weinig gemeen met het Israël dat God in gedachten heeft en waarover we kunnen lezen in de Bijbel.

Het huidige Israël is nog volop op weg naar zijn eindbestemming en dat houdt in dat er een nationale bekering moet komen. We geloven dat dit zal gebeuren bij de wederkomst van Christus.[34] En dáár zien we naar uit. Straks als de Messias komt, zullen wij juichend voor Zijn troon komen te staan, het bekeerde Israël en de gelovigen uit de volken.

 

[1] Rm.1:3  [2] Gn.12:1-3, Dt.7:6-9, e.v.a.  [3] Lc.1:31-33  [4] Jh.1:49-51  [5] Hd.1:6-7  [6] Mt.1:21  [7] Js.11, Micha  [8] Gn.11:31  [9] Gn.12:1-3  [10] Gn.12:7, 13:15, 15:7, 17:8, etc.  [11] Gn.17:8  [12] Gn.12:3, 27:29, Nm.23:24-24:9  [13] Gn.12:3, Gl.3:8  [14] Zch.2:8  [15] Hd.26:6-7  [16] Dt.28  [17] Bijvoorbeeld Jr.31:31-34  [18] 2Kor.1:20  [19] Jr.31:31, Hb.8:8  [20] Mt.5:17  [21] Js.54:10  [22] Rm.11:28-29  [23] Rm.11:25  [24] Rm.11:1  [25] Hd.9:15  [26] Ef.3:6  [27] Rm.9:2-4  [28] Rm.11:18  [29] Rm.11:11  [30] Ez.28:26b  [31] Rm.11:25  [32] Ez.36, Zch.8  [33] Mt.5:35  [34] Zch.12:9-13:1, Mt.23:39, Rm.11:26-27